De winst van Jan Lammers in de 24 Uur van Le Mans in 1988 met de Jaguar XJR-9 bracht het Britse automerk terug aan de top. Inderdaad, ‘terug’ aan een top die dertig jaar eerder werd bereikt… en daarna weer werd verlaten.
Jaguar behaalde in 1951 z’n eerste overwinning in de 24 uur durende uitputtingsslag en het was misschien wel de belangrijkste. Het betekende namelijk de definitieve doorbraak voor het Britse automerk. Jaguar vestigde zijn status van sportwagenbouwer dan ook voorgoed in de daaropvolgende jaren. Geen automerk was in de jaren vijftig zo dominant op het Circuit de la Sarthe als de ‘Leaper’.
XK
De doorbraak en zegetocht begon met de ontwikkeling van een nieuwe motor: de XK met 3,4 liter inhoud en zes cilinders op rij. Daar werd een auto bij gebouwd die voor het eerst aan het publiek werd getoond op de London Motor Show van 1948. Deze sportwagen kreeg de naam XK120, wat verwees naar de naam van het motorblok en de topsnelheid van 120 mijl per uur (ruim 190 kilometer per uur). Dat deze nieuwe Jag snel was, bewees hij op een stuk afgesloten snelweg in België (tussen Jabbeke en Oostende), waar begin 1949 een topsnelheid van 203 kilometer per uur werd geklokt. Testcoureur Ron ‘Soapy’ Sutton wist na enkele aerodynamische aanpassingen de snelheidsmeter zelfs op te jagen naar 213 kilometer per uur (132 mijl per uur). Ongekend snel voor die tijd en de XK120 was dan ook de snelste productie-auto van dat moment.
Jaguar reed in 1950 met drie tamelijk standaard XK120’s mee in de 24 Uur van Le Mans. Er werd niet gewonnen, maar de auto kon goed meekomen in de prestigieuze en in die tijd belangrijkste race. Dat gaf moed en één jaar later werd de XK120C (met de ‘C’ van ‘Competition’) ingezet. Deze C-Type was een lichtere en snellere versie van de XK120 voor op het circuit. Met gebruikmaking van de beproefde motor, transmissie en voorwielophanging van de XK120 ontwikkelde Jaguar een stijver lichtgewicht buizenchassis, dat werd gecombineerd met een gestroomlijnde aluminium carrosserie.
Peter Walker en Peter Whitehead werden met hun XKC met chassisnummer 003 eerste met een gemiddelde snelheid van 150 kilometer per uur en legden in 24 uur een recordafstand van 3.600 kilometer af. Stirling Moss en Jack Fairman reden met de XKC120 #002 een nieuwe ronderecord met 168 kilometer per uur. Zij vielen echter uit, net als XKC #001 met Leslie Johnson en Clemente Biondetti achter het stuur.
In 1952 maakte Jaguar een pijnlijke fout op Le Mans. De C-Type werd aangepast met het idee hem nog sneller te maken. Maar de lagere neus zorgde voor een kleinere grille en een kleinere radiateur… en koelproblemen. Alle drie de auto’s haalden de finish niet.
Een jaar later werd streed Jaguar weer mee met een ‘gewone’ C-Type met gewichtsbesparende ingrepen. Jaguar eindige op de eerste, tweede en vierde plaats. Winnaars Duncan Hamilton en Tony Rolt reden met hun C-Type gemiddeld 170 kilometer per uur. Dat was nog niet eerder vertoond op Le Mans.
In totaal zijn er 53 C-Types gebouwd waarvan er 43 aan particulieren zijn verkocht. Eén daarvan staat dit weekend op de klassiekertentoonstelling Interclassics & Topmobiel. Het is een groene XKC met chassisnummer 045 uit 1953. Hij werd destijds gekocht door de Italiaanse coureur Mario Tadini die er de Mille Miglia mee reed. Deze ‘NDU’ is nog uitgerust met trommelremmen en niet de innovatieve schrijfremmen die Jaguar samen met Dunlop voor de C-Type ontwikkelde.
Vleugelstaart
De C-Type kreeg in 1954 een opvolger met de D-Type. Onderhuids kwamen veel onderdelen van zijn voorganger, maar de carrosserie was volledig anders. Het buizenframe was kleiner dan bij de C-Type en de meest in het oog springende details waren de vleugelstaart en het ronde plexiglas van de cockpit. Deze nieuwe racer had een top van 285 kilometer per uur. Van de drie D-Types die dat jaar meededen aan Le Mans, haalden er twee de finish niet. Duncan Hamilton en Tony Rolt eindigden met hun ‘OKV1’ als tweede op twee minuten achterstand op Ferrari.
In 1955 reden er vijf doorontwikkelde lichtere en snellere D-Types mee in de 24 Uur van Le Mans; drie voor het fabrieksteam en twee werden bestuurd door privé-eigenaren. Mike Hawthorn en Ivor Bueb wonnen, maar hun zege werd overschaduwd door het grootste race-ongeluk ooit waarbij een Mercedes-Benz het publiek in vloog, wat maar liefst 83 toeschouwers het leven kostte.
Jaguar start één jaar later weer met drie D-Types. Daarnaast rijden er twee D-Types voor het Schotse privéteam Ecurie Ecosse. Al snel vallen twee fabrieksauto’s uit. De derde Jag van Hawthorne krijgt problemen met het nieuwe benzine-injectiesysteem en raakt na een pitstop ver achterop. Maar de D-Type van Ecurie Ecosse redt de eer en eindigt met Ron Flockhart en Ninian Sanderson achter het stuur als eerste. Ze rijden één ronde meer dan Stirling Moss (en Peter Collins), die dat jaar met een Aston Martin DB3S meerijdt.
Hoogtepunt
Het hoogtepunt op Le Mans bereikt Jaguar in 1957. Ofschoon er geen fabrieksteam meerijdt, want Jaguar heeft dan besloten om de racerij te verlaten en zich meer op zijn straatauto’s te gaan richten. Bij de eerste zes auto’s die dat jaar over de finish gaan zitten vijf D-Types. Ecurie Ecosse rijdt met twee oude fabrieksauto’s en wordt eerste en tweede. Het Franse Equipe Los Amigos eindigt in zijn D-Type derde, gevolgd door de D-Type van Equipe Nationale Belge. De Scuderia Ferrari weet zich met een Ferrari 315S tussen de Britse concurrenten te wurmen op de vijfde plek. Het team J.D. Hamilton rijdt zijn D-type als zesde over de finish.
De D-Type die op Interclassics & Topmobiel staat tentoongesteld is de winnende auto uit 1957. Met coureurs Ron Flockhart en Ivor Bueb reed deze XKD606 een recordafstand van 4.397 kilometer met een gemiddelde snelheid van 183 kilometer per uur. De topsnelheid van deze auto is 288 kilometer per uur. In het dagelijks leven is deze racelegende in het Louwman Museum te bewonderen.
In totaal maakte Jaguar 87 D-Types: 18 auto’s voor het fabrieksteam, 53 klantenauto’s. Dat maakt bij elkaar opgeteld geen 83. De resterende 16 auto’s betreft de XKSS. Nadat Jaguar de productie van de D-Type had gestopt, stonden er nog een aantal onverkochte exemplaren in de fabriek. Deze werden in 1957 omgebouwd tot een straatauto. Door de grote brand in de Jaguar-fabriek in dat jaar gingen diverse XKSS’en in vlammen op. Uiteindelijk zijn er nog 16 auto’s verkocht. Deze straatversie van de D-Type is vandaag de dag een vermogen waard.
In de jaren zestig racen privéteams met de nog legendarischer Jaguar E-Type op Le Mans, maar gewonnen wordt er niet. De E-Type is toch meer sportieve straatauto dan een raceauto, zelfs in de lichtgewicht-uitvoering. In 1965 werkt Jaguar in het geheim aan een nieuwe race-auto voor Le Mans. Maar deze XJ13 (V12, middenmotor) verscheen nooit aan de start omdat de toekomst van Jaguar inmiddels onzeker was geworden. Het duurt tot 1988 voordat het Britse automerk met de rijke racehistorie weer als winnaar op Le Mans wordt afgevlagd.
Met dank aan Robert van den Oever en Maarten van der Pas voor deze bijdrage!
mercedesbenz63 zegt
Heerlijk die wagens
E34M5Touring zegt
Vind ik een van de mooiste Jags, zo’n D-Type. Prachtige vorm en een heerlijk geluid. Die lightweight E-Type’s zijn ook erg fraai.
motoragent zegt
@E34M5Touring: Die E-type Low drag coupés inderdaad, waanzinnig mooi. Lang getwijfeld welke van die 2 ik nu echt de mooiste vond, eerder al een aantal Low drag coupés gezien, en vandaag langs bovenstaande D-type gestaan, en ik moet eerlijk bekennen dat de Low drag coupé me toch net wat meer doet.
guusboum zegt
C-Type een keer in Engeland gezien, op de weg! Moet ook op Autojunk staan, vergezeld van 2 E-types!
mrrallycross zegt
Echt geweldig die oude jags. Mooie autos
Tonnie zegt
Prachtige auto’s stuk voor stuk. En een hele mooie historie ook. En ook een aantal jaren geleden leek jaguar langzaam dood te gaan, maar nu weer is het een sterk merk.
Misschien wel mijn favoriete merk!
dmk94 zegt
ben normaal groot fan van oldtimers maar heb de C/D type altijd wat apart gevonden.
rufctr01 zegt
Mooi hoor de oude Jags!
mrB zegt
Die d types zijn gaaf! Dat zou denk ik wel in mijn droom garage komen te staan als geld geen rol speelt
patrick zegt
Die C-type wauw!
Zou wiesmann inspiratie hebben opgedaan door deze C-type, zie wel redelijke overeenkomsten
cedio911 zegt
Mooi artikel!