Vanuit de NSX kijk ik naar de voordeur van het hoge smalle pand in het spannendste deel van Amsterdam. De Wallen is het meest schizofrene gedeelte van Amsterdam. ’s Nachts is alles spannend en ondeugend, met dronken Engelsen die kijken naar de vrouwen in het rode licht. Overdag is het er saai, voorspelbaar en wordt het beeld gedomineerd door moeders met kinderen en zakenmensen op de fiets. Het is niet mijn soort buurt, maar ik lijk een van de weinigen te zijn.
[ Eerdere delen lezen? deel 1, deel 2, deel 3 ]
Regen valt monotoon uit de egaal grijze lucht. De straat wordt er niet mooier op. Bladeren waaien door de straten en hopen zich op in de vele hoeken en kieren die de stad kent. Een verregende parkeerwachter kijkt even door de zijruit naar binnen om te kijken of hij een bekeuring mag schrijven of niet. Ik zwaai vriendelijk naar hem. Schoften.
Als eindelijk de deur open gaat start ik de auto en Jasper stapt snel in. Z’n jas boven z’n hoofd houdend om niet nat te worden. ‘Koop eens een nieuwe auto man.’
‘Goeiemorgen, gaat Thomas niet mee?’
Hij veegt de druppels van z’n jas af en trekt de deur achter zich dicht. ‘Nee ik heb al met hem gesproken, bovendien is dit niet een afspraak voor hem.’
‘Wat voor afspraak?’ Vraag ik hem kortaf.
‘Zullen we eerst even ontbijten?’
Over een glas sinasappelsap heen kijk ik hem aan. ‘Wat voor afspraak, Jasper?’
‘Rustig man, mag ik eerst even m’n bord leegeten?’
Ik kijk hem even aan en kijk dan door het raam naar buiten, terwijl hij z’n bord leeg eet. ‘Hoe wisten jullie dat ik Rodney van de baan zou rijden, Jasper?’
Zonder op te kijken van z’n bord antwoord hij ‘Als ik het wist zou ik het zeggen, Alex, dat heb ik je al vaker gezegd.’ En hij neemt weer een hap. ‘Maar misschien kan je het de baas zo vragen.’
Abrupt kijk ik hem aan en hij grijnst terug. ‘Ja de man wil je ontmoeten, zien waarin hij heeft geïnvesteerd.’
In Den Haag hebben we afgesproken in een hotel. Blijkbaar vind echt alle politiek in Den Haag plaats. Het is een klassiek hotel, met een donkere, houten balie en een geur die doet herinneren aan een tijd voor het rookverbod. De lobby bestaat uit rode, versleten sofa’s die mooi passen bij het rode, versleten tapijt wat er onder ligt. De kringen van glazen zijn nog steeds zichtbaar in slecht gelakte tafeltje dat in het midden staat. In een van de stoelen zit een vrouw. Netjes gekleed, met een donker jasje en rok, een witte blouse en lage hakken.
‘Brans?’ Vraagt ze en ik knik. ‘U mag even met mij meelopen.’
Ze staat op en Jasper en ik volgen voorbeeld. ‘U mag blijven zitten,’ zegt ze tegen Jasper en gehoorzaam, maar zichtbaar geïrriteerd, laat hij zich weer in de sofa zakken.
De eveneens klassieke lift verplaatst zich rammelend naar de 3e verdieping van het hotel. De vrouw heeft me niet vast, maar het gevoel is hetzelfde. Ik voel me een gevangene als ik door de onpersoonlijke gang loop. Met het lelijke patroon in de vloerbedekking, het vergeelde behang en de generieke schilderijen aan de muur. Eigenlijk ben ik ook een gevange, dat moet ik niet vergeten.
‘Hier is het.’ Ze stopt bij kamer 13 en ik glimlach cynisch. Hoe toepasselijk.
‘U gaat niet mee naar binnen?’
‘Nee, dit gesprek is niet voor mij bestemd.’ En ze klopt kort op de deur.
Aan de andere kant van de deur klinkt het gerammel van sloten. Ongetwijfeld bedoelt om sfeer op te bouwen. Als het rammelen eindelijk ophoudt verwacht ik een enorme klerenkast die de deur open doet, maar ik had er niet verder naast kunnen zitten. Een oudere man doet open. Z’n grijze haar netjes naar achteren gekamd. Hij bekijkt mij even en knikt dan naar de vrouw. Ze knikt terug en loopt dan zonder een woord te zeggen, terug naar de lift.
‘Komt u binnen, meneer Brans,’ zegt de man en met zijn arm maakt hij een uitnodigend gebaar richting de kamer.
Ik loop langs hem de kamer in en neem snel de ruimte in me op. Het is niet anders dan de rest van het hotel. Donker hout, oude gordijnen en een klein eenpersoons bed. Alles wat je verwachten kan voor de 45 euro per nacht die je hiervoor betaald. De man opent de kleine witte koelkast die scherp afsteekt tegen de rest van de ruimte. ‘Wilt u wat drinken?’ Vraagt hij en ik schud nee. Hij pakt twee flesjes water en zet eentje voor mij neer. ‘Gaat u vooral zitten, meneer Brans.’
Terwijl ik plaatsneem op het bed schat ik de man in. Hij is niet groot, misschien 1,70. Hij zou langer kunnen zijn, maar het is slecht te zien doordat hij een klein beetje gebogen loopt. Rond z’n schouders hangt een bruin geribt jasje en hij draagt een bijpassende broek. Een man uit een andere tijd. Hij laat zich rustig zakken in een klapstoeltje en lijkt zich niet te storen aan mijn afkeurende blik. Geen zorg in de wereld..
‘U wilde mij spreken?’ Open ik het gesprek.
‘Jazeker meneer Brans, het is toch uitzonderlijk dat wij elkaar nog niet eerder ontmoet hebben.’ Hij glimlacht. ‘Ik vond het de hoogste tijd.’
‘Prima, u weet al wie ik ben, hoe zal ik u noemen?’ Antwoord ik kortaf.
‘Namen zijn niet zo belangrijk, meneer Brans, verzint u een naam en ik zal hem dragen.’
‘De Duivel?’ Grom ik afwezig terug, terwijl ik door het vieze raam naar buiten kijk.
Hij glimlacht en lijkt de naam even in overweging te nemen. ‘Zullen we dan Lucifer doen, die lijkt mij wel van toepassing op onze situatie.’
Er gaat een koude rilling over m’n rug als hij de woorden uitspreekt. ‘Waarom ben ik hier?’
‘Ik heb begrepen dat u bepaalde vragen heeft die u graag beantwoord zou zien.’
Ik kijk hem vragend aan en ik stoor me aan zijn sympathieke glimlach. Deze man is niet sympathiek. Dit is de man die mijn leven, en meer nog, dat van mijn beste vriend, verpest heeft.
Hij lijkt m’n gedachten te lezen. ‘We hadden het niet op u of meneer De Graaf gemunt, meneer Brans.’ Hij staat op en gaat voor het raam staan. De regen komt nog steeds naar beneden en hij kijkt naar het verkeer op straat. ‘We zochten een chauffeur, en u voldeed aan de eisen.’
‘Hoe kunt u dat zo koel brengen, als iemand bijna levend verbrand is?’ Boos sta ik op en kijk hem via de reflectie in het raam aan.
‘Gaat u weer zitten, meneer Brans.’ Hij draait zich om en kijkt me aan. ‘Dan zal ik het u uitleggen.’
Boos laat ik me weer op het bed zakken en kijk naar de vloer. De machteloosheid vreet aan me.
‘We waren op zoek naar een chauffeur met talent, ervaring. Iemand die echt weet wat rijden is. Niet iemand die alleen maar een auto besturen kan.’ Hij gaat langzaam weer in de stoel zitten. ‘Maar, voelt u zich niet te gevleid, u bent zeker niet de enige die dat kan.’
Hoe groot mijn afkeer voor deze man ook is, het steekt het om dit te horen, maar ik probeer het niet te laten zien.
‘U, meneer Brans, heeft een talent die niet veel mensen hebben. De mensen die dat wel hebben zijn, net als u dat was, coureur. Er was dus een selecte poule met mensen om uit te kiezen.’
Verbitterd kijk ik voor me uit.
‘Het plan was om te wachten op een zware crash die, met wat hulp van ons natuurlijk, er verdacht uit zou kunnen zien. Zoals uw crash. Immers, met meneer De Graaf uit de race was er niemand meer om u van een eerste plaats in het klassement te weerhouden. Tel daarbij op dat er een enorm bedrag op uw rekening werd bijgeschreven, minuten nadat de crash zich voltrokken had, van een bedrijf wat er belang bij had dat u eerste werd. U ziet waar ik naar toe ga neem ik aan?’
In ongeloof staar ik hem aan. Langzaam knik ik.
‘Maar troost u meneer Brans, u was niet de eerste waar we dit bij probeerden. Het was gewoon geluk voor ons dat het plan bij u werkte.’
‘Bij wie is dit nog meer geprobeerd dan?’
‘Herinnert u zich die onfortuinelijke crash in de Formule 3, nu bijna twee jaar geleden?’
‘Kubec en Simaar?’
‘Juist, Simaar reed in de pitstraat achterop Kubec en schakelde daarmee zijn auto uit voor die race, maar hij kon zelf verder rijden. Om op die manier een eerste plaats te veroveren. Bij hem hebben we hetzelfde gedaan als bij u, echter hij is simpelweg met z’n geld vertrokken. Erg jammer. U daarentegen had wat te verliezen, namelijk uw vriendschap met de heer De Graaf’
Ik kijk in stilte naar de grond, ik heb geen woorden voor deze situatie.
‘Meneer Brans, denkt u wat u denken wilt, maar ik vind het wel degelijk een spijtige situatie wat er met de heer De Graaf gebeurt is, maar het leven gaat door en zo ook de zakelijke activiteiten. Daarom bent u nu hier.’
‘Wat wilde de man van je?’ Vraagt Jasper als we weer in de auto zitten.
‘Kennismaken.’ Antwoord ik afwezig.
Hij kijkt me even afwachtend aan. ‘Meer niet?’
‘Niets meer, niets minder.’
Imagecredit: eisenbahner @ flickr.
niic zegt
Leuk stuk weer!
ardonjr zegt
… wederom kudo’s :P
the-budel-guy zegt
lekker wakker worden zo.
Wessee zegt
Meeeeeeeeeeer
Jokkebrok zegt
Aargh… weer wachten op het volgende deel :(
blacksquad zegt
Ga zo door! Wij willen meer!
Truttenschudder zegt
@lemster
Leuk verhaal, alleen mis ik nog een beetje de context. Al zal dat vast wel duidelijk worden in de/het vervolg/vervolgen.
Let alleen wel een beetje op de grammatica/werkwoordspelling:
-De Wallen zijn (meervoud)*
-vindt* echt alle politiek in Den Haag plaats
-bedoeld (VT)* om sfeer op te bouwen
-die je hier voor betaalt (TT)*
-geribd* jasje
-talloze andere kleine schoonheidsfoutjes die door mij niet als heel storend ervaren worden
cj87 zegt
MEEERRRRRRRRRR
MLTB zegt
Snap er geen moer van?
quincy zegt
Geweldig verhaal! Ik hoop alleen dat de volgende delen de puzzel stukjes op zijn plaats laten vallen, want begrijp het niet helemaal meer ;)
Keep up the good work!
GTR zegt
@quincy:
meee eens haha
Freewarefreak zegt
Meer, meer, meer! Ben benieuwd naar de afloop. Ik baal altijd van dat wachten. Daarom volg ik ook nooit series op TV. Ik trek die altijd gewoon in 1 keer van Usenet.
nillus zegt
ik zeg wederom goed bezig
Cantago zegt
Fijn om dit zo af en toe eens te lezen! Zorg voor lekker wat afwisseling op Autoblog! Het blijft natuurlijk een Blog, en geen slappe nieuwssite;) Ga zo door in ieder geval!
Zjonnie zegt
wederom een mooi stukje, ik kan het ook aardig volgen :)
technopatat zegt
echt zalig! giet het eens in een boek, dan koop ik het :D!
nillus zegt
ben benieuwd wanneer er weer een update komt kan niet wachten check al 4 dagen continu op updates